De 22 HH. Martelaren van Oeganda

Eerst in het midden der 19de eeuw dringen koene reizigers door in het geheimzinnige en onbekende binnenland van Afrika. Eén der schoonste zwarte rijken die ze er ontdekten is Oeganda. het ligt ten noordwesten van het Victoriameer, heeft een voor Afrika gematigd klimaat, riante heuvelen met vruchtbare velden en een werkzame, intelligente bevolking van Bantoes. De eerste Witte Paters van Lavigerie planten er het kruis in 1879. Dan gebeurt het wonderbare. Kinderen van geestenvereerders, opgegroeid in het ruwste bijgeloof, levend in de verpeste atmosfeer van sadistische wellust, te midden van slaafse kruiperij voor afschuwelijke tirannie, komen gretig luisteren naar de leer van Christus. In een verdierlijkte wereld rijpen gouden vruchten van heerlijk Godsgeloof, deugden van heldhaftige reinheid. Jeugdige knapen, kinderen nog, volgen het voorbeeld van moedige ouderen. Onverschrokken staan ze voor de tiran en geven blij, onder de vreselijkste pijnen, hun leven voor God en hun deugd. Men telt er meer dan honderd. Diegenen onder hen wier marteldood onomstotelijk wordt bewezen, kiest Rome uit en plaatst ze op de altaren. Het zijn er 22.

Uitgezonderd één van 50 jaar en enkele tussen de 20 en 30 jaar, zijn ze niet ouder dan 17. Ze dienen als edelknapen aan het hof van koning Mwanga. Flinke jongens, vlug en geestig, trouw aan hun werk waarop niets valt aan te merken. Ze horen van pater Lourdel de leer van Christus. Ze zijn gewonnen. Ze leren bidden, ze horen wat wèl en wat nièt mag. Kordaat kranige volgelingen worden het van de Gekruisigde, die neen durven zeggen waar neen moet gezegd worden.

Mwanga voelt zich gekrenkt in zijn heerszucht, belemmerd in zijn schandelijke passie. Al wat “bidt” moet worden uitgeroeid. Het eerste slachtoffer is Joseph Moekassa. Hij is 27 jaar en heeft jongens verborgen als ze de koning ontvluchtten. Hij weigert zich te laten binden. “Zou ik vluchten, waar ik sterf voor de godsdienst…Zeg de koning dat ik hem vergeef, ook al sterf ik onschuldig. Maar dat hij berouw tone, anders zal ik tegen hem getuigen vóór God.” Dat was de 11de november 1885. De 25ste mei 1886 wordt een andere hofknaap, Dionysius Seboegwawo door ’s konings lans doorboord en verder door een Arabier afgemaakt. Dezelfde dag geeft de Katikiro (eerste minister) bevel Andreas Kagwa, die onderricht gaf aan de jongens, te doden na hem eerst een arm te hebben afgehouwen. “Doe het vlug”, zegt Andreas tot de beul, “en breng hem de arm, dan kan hij hem zelf opeten.” Ook Pontiano Ngondwe wordt gedood als hij bekent gebeden te hebben. De nacht van 25 op 26 mei zijn de hofpages bijeen bij hun hoofd Karel Lwanga. Zij weten wat dreigt. “Ik zal jullie voorgaan”, zegt Karel, “volgt mij.” Hij doopt Kizito, Djavira, Moegega en Mbaga.

’s Morgens staan ze voor Mwanga. “Die de godsdienst belijden moeten bij de schutting gaan staan, ik zal ze allen laten doden.” Zonder aarzelen gaat Karel voor en allen volgen onversaagd. “Bindt en verbrandt allen die de godsdienst hebben omhelsd.” De beulen grijpen en boeien ze. “Ik kon slechts de zegen geven”, schrijft pater Lourdel die ze zag voorbijgaan. “Op hun gelaat zag ik stralen van zuiverheid der jeugd, zoete berusting, sterke en hechte moed, heilige vreugde.” Onderweg komt een nieuwe belijder bij hen, Kirirwawangoe. Hij is 25 jaar oud. Hij had vroeger ruzie gehad met Djavira. “Ik ben blij dat we samen voor O.L. Heer mogen sterven”, zegt deze lachend, als hij roept: “Ik ben blij, dat ik met mijn vrienden mag sterven.” Als ze ’s avonds in het kamp komen, horen ze dat Athanasius Maketta, die is moeten achterblijven, onderweg gedood is. “Laat ons sterk zijn als hij; hij is dapper geweest. Het offer van een goede daad stellen en zich dan terug trekken is lafheid en ontrouw. Laten we sterk zijn en sterven voor O.L. Heer.” Ook Gonzaga Ngonza wordt onderweg gedood.

Twee nieuwen nemen hun plaatsen in: Bruno Seroenkoema en Lucas Banabakintoe. Blijde ontmoeting. “Nu zijn we bij jullie. Laten we elkaar sterken en sterven voor Onze Heer Jezus Christus.” Zijn broer Boza ontmoetend, vraagt Bruno om wat te drinken. Maar als deze hem wat bier brengt, neemt hij het niet aan en gaat verder. Na een lange en moeitevolle lijdensweg, bereiken ze de heuvel van Namoegongo. Lachend moedigen ze elkaar aan. “Hier zijn onze vrienden gestorven voor de glorie van Onze Heer, laat ons volharden gelijk zij gedaan hebben; ook wij zullen spoedig aan de voeten van Jezus zijn.” “Laat ons standvastig blijven en sterven voor Jezus, onze smart zal kortstondig zijn. Men sterft geen tweemaal.” Bij hen is Mbaga, de zoon van de beul. Hij is 15 of 16 jaar. Zijn vader doet alles om hem tot afval te brengen. Mbaga blijft onwrikbaar. “Ik ben Christen en ik wil Christen blijven.” Als hij terugkomt jubelen de anderen. “Onze vriend Mbaga is overwinnaar gebleven.”

Minder blij tonen zich de drie jongens die door de beul worden vrijgelaten en niet aan het vuur zullen worden prijsgegeven. “Ik voel diep medelijden met jullie”, zegt Bruno. “De koning hoopt zeker je te doen afvallen; ’t ware beter voor ons geweest alle van de eerste tot de laatste te sterven.” Zij heetten: Simon Seboeta, Karel Walabe en Dionysius Kamyoeka. Deze laatste heeft een trouw relaas gegeven van de dood zijner vrienden.

Aangekomen op de folterheuvel roepen ze uit: “Ziehier de plaats waar we zullen sterven… Nog een ogenblik en we zullen Jezus zien.” Senkole de beul, sleurt Karel Lwanga mee om hem afzonderlijk te pijnigen. Vrolijk roept deze ze toe: “Tot ziens vrienden, in de Hemel zullen we elkaar wederzien.” Een klein vuurtje wordt hem aan de voeten gelegd. “Laat nu je God maar komen en je uit de vlammen redden”, spot Senkole. “Arme dwaas”, is het prompte antwoord, “fris water giet ge op mijn lichaam. Pas maar op dat de God die ge beledigt, je niet in het echte vuur werpt, dat niet uitgedoofd wordt.” Weldra omgeven de vlammen het gehele lichaam, maar nog vindt de held woorden van spot: “Maak mijn handen vrij, dat ik er zelf nog wat hout bij doe. Breng nog wat hout.” Terwijl Karel zo manhaftig zijn laatste strijd strijdt, worden de anderen met gebonden handen en voeten in rieten matten gerold en bijeen geworpen op een grote houtmijt. Ook Mbaga, de zoon van de opperbeul, is erbij. Maar uit medelijden is hij eerst op vaders bevel dood geknuppeld.

“Ik hoor ze de gebeden opzeggen”, getuigt Dionysius. “Eén hunner die even vrij gelaten was om wat te drinken, zegt nog tegen me: “Dionysius, ik ga naar de goede God.” Bruno, wie de beulen tartend toebijten: “Laat je op het vuur leggen om te zien of je God je zal verlossen”, geeft het fiere antwoord: “Gij verbrandt het lichaam, de ziel kunt ge niet verbranden, die behoort aan God.” De kleine Kizito roept nog tegen me: “Groet Mgr. Livinhac van mij.”

Zo gaven ’s konings hofjonkers hun leven voor God en hun deugd. Hun namen zijn: Karel Lwanga, Lucas Baribakintoe, Jacob Boedzabalyabo, Bruno Seroenkoema, Adolf Moekassa, Ambrosius Kiboeka, Achilles Kivanoeka, Anatolus Kiragwadjo, Kizito, Djavira, Moegaga, Moekassa Kiriwawanvoe en Mbaga Toezinde. Het was de 3de juni van het jaar 1886.

Behalve de reeds gemelden vinden zij in de Hemel nog Noë Mawagala, die zich moedig had aangeboden, waar hij zich had kunnen verbergen en die door een speer werd gedood. Verder Mathias Moeroemba; 50 jaar oud is hij, een voorbeeld voor Christen en niet-Christen. Een onversaagde aanvoerder der jonge Christenheid in Oeganda. De vader zou men kunnen zeggen. Hij is één der eersten die door de paters met vrouw en kinderen werd gedoopt. Eén die als een heilige leefde en als een heilige stierf. Kort is het proces.

“Zijt gij Moeroemba?” – “Dat ben ik.”

“Waarom bidt gij?” – “Om dat ik dat verkies.”

“Wie maakt je eten klaar nu je je vrouwen hebt heengezonden?” – “Verwijt ge me dat ik mager ben?”

“Voert hem weg en doodt hem.” – “Dat verlang ik juist.”

“Snijdt hem handen en voeten en armen af, scheurt lappen vlees uit zijn rug en roostert ze voor zijn ogen. Zal je God je komen bevrijden?” – “Ja hij zal me bevrijden, maar hoe zult ge niet zien. Hij zal mijn ziel nemen en je het omhulsel laten.”

De beulen voeren hem weg. Het verschrikkelijke vonnis wordt tot in de vreselijkste details voltrokken. Het enige wat de beulen horen is: “Mijn God, mijn God.” Met uitgezochte wreedheid snoeren ze de aders bijeen om de doodsstrijd langer te doen duren. Als na drie dagen een slaaf langs de weg komt, hoort hij in het gras zachtjes “water, water” roepen. Naderbij tredend schrikt hij zo van het vreselijke schouwspel dat hij vlucht. De wilden dieren spaarden het afgrijselijke stuk mensenvlees. Als een kostbare relikwie bewaart men het in de kerk van Sint Maria te Roebaga.

De laatste der 22 martelaren is Jan Moezeyi. Naar het hof gelokt wordt hij om zijn geloof gedood. De 6de juli van het jaar 1920 is het in de Sint-Pieter te Rome een heerlijk gebeuren. Omstuwd door kardinalen, bisschoppen, ambassadeurs, vertegenwoordigers der Christenheid uit alle landen ter wereld, troont Paus Benedictus XV. In zijn naam wordt plechtig het decreet voorgelezen. Dan valt het gordijn. Allen zien op naar het schilderij dat daarachter het neervallen gordijn tevoorschijn komt. Jonge zwarten met wuivende leliën in de hand stijgen uit de vlammen naar de hoogte. Een jubelend Te Deum barst los. Mathias Moeroemba, Karel Lwanga en hun gezellen, martelaren van Oeganda, zijn plechtig zalig verklaard. Dezelfde dag gaan duizenden en duizenden Baganda’s (Oegandezen) naar de Namoeganheuvel en vereren de martelaren, hun martelaren, kinderen van hun bloed en hun stam.

En met hen duizenden en duizenden andere zwarten elders in de landen rond de grote meren van het Afrikaanse binnenland. Gods Kerk is gegroeid. Eén der jeugdige helden had het geroepen uit de vlammen: “Wij sterven voor de waarheid met de grootste vreugde. Maar wij sterven niet tevergeefs.” Hun bloed heeft vruchten gedragen. Na een goede halve eeuw (deze tekst werd geschreven in 1948) tellen in midden-Afrika de Witte Paters alleen een paar miljoen “bidders”… honderdduizenden, die zich voorbereiden, honderden Godgewijde maagden, een paar honderd priesters, een bisschop. Dichte drommen verdringen zich ’s zondags voor de Communiebank, zwarte handen heffen de witte Hostie…De martelaren van Oeganda hebben het opnieuw bewezen: “Sanguis martyrum, semen christianorum”; het bloed van de martelaren is het zaad van het Christendom.

Op 18 oktober 1964 werden de martelaren door Paus Paulus VI heilig verklaard.

Martyrs de l'Ouganda

Het moderne heiligdom van de martelaren in Oeganda:

Uit: Met de Heiligen het Jaar rond; geredigeerd door Dom. J. Huyben O.S.B; Dom. H. J. Scheerman O.S.B; Antoon Colen, Anton van Duinkerken; Uitgeverij Paul Brand, Bussum, 1949.

Origineel gepubliceerd op Gegroet O Kruis onze Enige Hoop

identicon

Auteur:dmji

1 commentaar op “De 22 HH. Martelaren van Oeganda

  1. Een heel schoon verhaal van onze historicus en bioloog, martelaarschap in het christendom is niet hetzelfde dan bijvoorbeeld in de Islam, wij doden geen ongelovigen, wij offeren zelf ons leven voor hen.

Er is geen mogelijkheid (meer) om commentaar te geven op dit nieuwsbericht