Boek 1, hoofdstuk 22:
In wat plaats gij zijt of niet, waar gij u keert of niet, gij zijt altijd ongelukkig, tenzij gij u tot God bekeert. Waarom ontstelt gij u, als het niet naar uw wil en verlangen gaat? Wie is er toch die alles naar zijn wens heeft? Noch ik, noch gij, noch enig mens op aarde. Niemand is er op de wereld vrij van kwelling of zwarigheid, al ware hij koning of paus. Wie gaat het allerbest? Voorwaar hem die iets voor God lijden kan.
Vele kranke en zieke mensen zeggen dikwijls: Zie, welk heerlijk leven heeft die man, hoe rijk, hoe groot, hoe machtig, hoe verheven is hij? Maar sla eens het oog op de hemelse goederen, en gij zult inzien dat al die tijdelijke goederen nietig, onzeker en eerder overlast zijn, want men kan ze nooit zonder vrees of zorg bezitten. Het geluk van de mens bestaat niet in veel tijdelijke goederen te bezitten; de middelmaat is genoeg voor hem. Het is voorwaar een ellende, op aarde te leven. Hoe geestelijker de mens tracht te leven, hoe bitterder hem dit leven wordt; omdat hij dan de menselijke bedorvenheid meerder gevoelt en klaarder inziet. Want eten, drinken, waken, slapen, arbeiden, rusten en onderworpen te zijn aan verdere behoeften der natuur, dat is voorwaar een grote ellende en kwelling voor de godvruchtige mens, die zo gaarne ontslagen en vrij van alle zonden zou zijn.
Want de inwendige mens wordt in deze wereld zeer bezwaard door de lichamelijke noodwendigheden. Daarom bad de profeet David vurig, om daarvan vrij te mogen wezen, zeggende: Ontruk mij, Heer, aan mijn noden. Maar wee hen, die hun ellende niet kennen: en driemaal wee hen, die dit ellendig en vergankelijk leven beminnen. Want sommigen zijn daaraan zo verkleefd -al is het dat zij nauwelijks met arbeiden of bedelen hun nooddruft vinden,- dat zij zich voor het rijk Gods geenszins zouden bekommeren, indien zij hier voor eeuwig konden leven.
O, dwazen en heidenen van hart die zo diep in het aardse verzonken liggen, dat zij geen smaak vinden, dan in wat de zinnen of het lichaam aangaat! Maar die ongelukkigen zullen op het einde tot hun spijt gevoelen hoe slecht en nietig het was, wat zij bemind hebben. De Heiligen Gods en al de innige vrienden van Jezus Christus hebben integendeel veracht wat aan het vlees behaagt, of wat hier schoon en uitstekend is: met al hun hoop en verlangen hijgden zij naar de eeuwige goederen. Geheel hun begeerte zweefde omhoog naar het altijddurende en onzichtbare, opdat zij door ’t zichtbare niet nederwaarts getrokken zouden worden. Wil, o broeder, in uw geestelijke vooruitgang niet wanhopen: gij hebt nog tijd en stond.
Waarom wilt gij uw voornemen tot morgen uitstellen? Sta op, begin op deze stond en zeg: Nu is het tijd om te werken en te strijden, het is nu de bekwame tijd om mijn leven te beteren. Als het met u niet wèl gaat, als gij gekweld wordt, dan is het tijd om verdiensten te verzamelen. Gij moet eerst door het vuur en het water gaan,eer dat gij komt tot de verkwikking. Tenzij gij uzelf geweld aandoet, zult gij uw gebreken niet overwinnen.
Zolang wij dit broos lichaam omdragen, kunnen wij zonder zonde niet zijn of zonder verdriet of droefheid leven.
Wij zouden gaarne vrij zijn van alle ellende; maar omdat wij door de zonde de onschuld verloren hebben, gemissen wij ook het waar geluk. Daarom moeten wij geduld hebben en Gods barmhartigheid afwachten, totdat de boosheid voorbij ga (3), en onze sterfelijkheid door het leven verslonden worde.
Ach, hoe groot is de menselijke zwakheid! Zij is altijd tot het kwade genegen. Heden belijdt gij uw zonden en morgen bedrijft gij weder het pas beledene. Nu maakt gij het voornemen behoedzaam te zijn, en een uur later handelt gij alsof gij niets bepaald had. Met reden dus moeten wij ons verootmoedigen en geen hoge dunk van onszelf koesteren, aangezien wij zo krank en zo onstandvastig zijn. Wij kunnen op één ogenblik door onachtzaamheid verliezen, wat wij door Gods genade en met grote arbeid bekomen hebben.
Wat zal er ten laatste van ons geworden, daar wij zo vroeg reeds beginnen te verslappen? Wee ons, indien wij zo de rust willen zoeken, alsof wij in veiligheid waren, daar tot nu toe geen teken van ware heiligheid in onze handel te merken is. Ja, het ware wel nodig dat wij nog eens, als goede beginnelingen, in goede werken opgeleid werden, om te beproeven of er soms nog enige hoop ware om een toekomende beterschap en grotere vorderingen in de deugd.
Psalm 24:27 -Psalm 65:12 – Psalm 61:2 – 2 Kor. 5:4
Oefening
Welke geluk en van hoe grote verdiensten is het, het hart van een God van barmhartigheid te mogen zoeken en te kunnen vinden, en daarin zijn ellende af te leggen en als van alles ontlast te worden! En hoe gelukkig is men, wanneer men begrijpt en smaakt dat het ware geluk bestaat in voor God te lijden en onder alle kwellingen hem liefst te verdragen, die ons het meest tegenstrijdt en verootmoedigt; want alleen de liefde Gods kan ons aanmoedigen om die te verdragen. Hoe ongelukkig is het, de ellenden van dit leven niet te kennen of die te beminnen, en niet onophoudelijk naar het ware geluk van het toekomende leven te zuchten! Met reden heeft de H. Gregorius gezegd dat zulks is de honger en zijn ongeluk te beminnen, en zijn verzadiging en zijn geluk verstoten! Is het mogelijk op alle stonden de omstandigheden en de zwakheid van ons hart te gevoelen, dat zo gemakkelijk van zijn goede voornemens vergeet en bijna niets doet van datgene, wat het aan God beloofd heeft, zonder zich in zijn tegenwoordigheid te verootmoedigen, en Hem, gelijk Judith, terstond te bidden dat Hij ons versterke en ons getrouw make.
Gebed
Wij bidden U, o Vader van barmhartigheid en God van alle vertroosting! Ondersteun ons in de gedurige strijd, die wij tegen onze driften, tegen onze eigenliefde, tegen onszelf moeten voeren. Want, helaas, Heer, wat anders vermogen wij in de geweldige bekoring, dan in zonde te vallen, U te mishagen, U te vergrammen, ja in ons verderf te lopen? Laat ons dan niet aan ons eigen zelf over, maar ons in de inwendige mens versterkende, gelijk uw Apostel spreekt, maak dat wij in alles en op alle stonden aan onze slechte neigingen verzaken, en zonder ophouden ons hart zoeken van hen af te trekken. Maak, dat uw overwinning bestendig zij, en dat wij U geheel en voor altijd toebehoren. Amen
Uit: KEMPIS Thomas a; De Navolging van Christus, Uitgeverij JEANNE D’ARC, Brugge, 2018
Goed, ook dit mag eens geschreven worden, ook goed voor ons te bezinnen nu in deze lockdown tijden.
Wie God in Christus, alsmede Maria waarlijk liefheeft met heel zijn hart en ziel, die kan alle onvolkomenheden van ons én in de realiteit verdragen. Elke dag mogen we weer opnieuw beginnen met het beteren van ons leven!
Christus verdraagt onze onvolkomenheden in de hoop op verbetering.
Preek 32 van Thomas van Kempen pr. (+ 1471)
‘Het moet ons, gewone gelovigen, niet ergeren dat in de heilige kerk zo gauw onkruid opkomt en dat er veel gemopperd wordt; want goede en kwade mensen komen altijd samen voor, en naast mensen van kwaliteit komen ook mindere voor. Hoe heiliger mensen zijn, des te zeldzamer zijn ze, zoals wij vaak kunnen constateren, ook in kloosters.
Er zijn er altijd meer die beginnen dan die het eindresultaat bereiken. En er zijn minder contemplatief georiënteerden dan actief ingestelden.
Onder onderdanen worden er maar weinigen aangetroffen die geschikt zijn voor bepaalde functies, en nog minder zijn er die leiding kunnen geven aan zichzelf en aan anderen. Hier blijkt de menselijke beperktheid en wordt onze verwaandheid tot goede proporties teruggebracht. Want ondeugden hebben we genoeg, maar we voelen er niet veel voor, andere en betere mensen te worden. ( )
Mensen van niveau zijn zeldzaam, en overal ontmoet je aardewerk met barsten. Daarom moet iedere mens naar zichzelf kijken, begrip hebben voor een medemens die fouten maakt, en niet verontwaardigd zijn als hij beledigd wordt. Daarom zegt de heilige Jacobus: ‘wij allen geven vaak aanstoot’ (Jac. 3, 2).
Wij moeten toegeven dat wij fouten hebben. Als we tekortschieten in heelheid en heiligheid, zal het erkennen van onze kwetsbaarheid dit weer goedmaken. En al naargelang we verder afstaan van werkelijke volmaaktheid, zullen we ons bescheidener opstellen. In onze zondigheid en ons struikelen zijn we broeders en zusters van elkaar. Niemand is zeker van zijn doorzettingsvermogen en volharding. Zolang we hier leven, moeten we zwakke medemensen verdragen en zullen we ook tegenstanders hebben. Ook Christus heeft de onvolmaaktheden van zijn leerlingen lange tijd verdragen. Hij is vaak gekleineerd door de Farizeeën. En Hij was nog wel volmaakt.
God ziet kans om van tegenvallers meevallers te maken, die goede en eerlijke mensen zelden ten deel vallen. Want door de distels en doornen van de tegenvallers raakt een mens los van aardse genoegens. Hij zet zijn zinnen dan op zaken van blijvende waarde.
Een mens wordt gelouterd door geduld. Hij leert mee te leven met mensen die bedroefd zijn; hij wordt bescheiden door zijn verdriet; hij gaat lijken op Christus in diens lijden. Hij wordt bescheidener en minder onverschillig. Hij bidt vaker en klaagt minder; hij geeft niet veel meer om het leven en verlangt ontbonden te worden en bij Christus te zijn; want vrede is er op deze wereld niet.
En omdat we in Christus broeders en zusters zijn, moeten we ook voor elkaar bidden, zoals de onderlinge liefde dat eist. We moeten dienstbaar zijn aan elkaar, elkaar verdragen, elkaar goede raad geven, elkaar bemoedigen, samen blij zijn en samen bedroefd zijn. We moeten elkaar beminnen zoals Christus ons heeft bemind en zich heeft overgeleverd voor ons. Hij heeft lang onze fouten verdragen en Hij verdraagt dagelijks nog onze onvolkomenheden, in de hoop op verbetering. Zo moeten ook wij leren mee te leven en mee te voelen met onze medemensen en moeten wij voor hen bidden.
Door hierop bedacht te zijn en dit ook metterdaad te tonen, zullen wij de wet van Christus naleven, en echt zijn leerlingen zijn en zijn geliefde vrienden, bemind door de Vader, aanvaard en aangenomen door de Zoon, bezield door de heilige Geest, uitverkoren en gezegend door de heilige Drieëenheid.
Dan zal ook van ons eerlijk gezegd kunnen worden wat over de jonge kerk in de Handelingen van de Apostelen geschreven staat: dat ‘de menigte die het geloof had aangenomen, één van hart en één van ziel was’ in God; ‘en zij bezaten alles gemeenschappelijk’. Amen. (Hand. 4, 32)
Dank je wel Michaël. Ik heb het boek in 3 verschillende vormen. Het is een ware schat voor elke gelovige. Dit zou verplichte kost moeten zijn in elke Katholieke schoolbib. Waarom hebben ze mij dit in de jaren 80 niet laten lezen in plaats van boekbesprekingen te laten maken van achterlijke hollandse hippies??
Te midden van waardeloze en zinloze discussies over Covid 19 die hier blijven gevoerd worden doet het deugd nog eens écht geestelijk voedsel te krijgen. Dank je wel ook voor je aanvulling, Basilius.
Dag Kurt,
hier nog meer geestelijk voedsel (ik publiceer niet alles op het Katholiek Forum), o.a. het getuigenis van Gloria Polo in het Nederlands: https://cruxavespesunica.org/2020/04/17/getuigenis-van-dokter-gloria-polo-de-lauwe-katholieke-vrouw-die-neergebliksemd-werd-en-voor-het-oordeel-kwam-deel-1/ (je kunt je ook aanmelden om de berichten per mail te krijgen).
Ik sta reeds lang bij je op de mailinglist Michaël. 😉
Ik kende haar verhaal trouwens al. Het schud je wakker. Het is zo’n mooi bewijs dat het niet voldoende is God enkel met de lippen te eren, een valkuil waar nogal wat Katholieken intrappen… We moeten ons geloof beleven en van uit ons geloof leven. Die 10 geboden en die werken van barmhartigheid alle dagen concreet maken. Het verhaal van Gloria Polo heeft me erg aangesproken en ik blijf het telkens opnieuw lezen. Hoe heb je Gods liefde concreet gemaakt? Wat heb je gedaan met de genaden die je kreeg van God en hoe heb je je naaste hier mee geholpen? Niet uit eigenliefde maar uit oprechte bekommernis voor je naaste. Het onderwerp vergeven, of het onvermogen om te kunnen/willen vergeven komt ook heel sterk terug in haar verhaal. Het is echt een zeer waardevolle getuigenis, die ik telkens opnieuw met veel plezier en bezieling blijf lezen. Bedankt hiervoor!