15de en 41ste Les, Mech. Cat. Gepredikt op den 4de Zondag na Pasen.
XIIde Art: Ik geloof in het eeuwig leven
Vado ad eum qui misit me, et nemo ex vobis intterogat me: quo vadis? (Joan. XVI,5) “Nu ga ik tot Hem die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: waar gaat Gij heen?”
Die berisping deed Jezus in het laatste Avondmaal aan zijn Apostelen, als Hij hun aankondigde dat zijn zending op de wereld volbracht was, en dat Hij tot zijn Hemelse Vader ging terugkeren. Niemand onder u vraagt mij, zegde Hij hun, waar gaat Gij heen?… Als wilde Hij zeggen: “gij schijnt u weinig te bekommeren met die gewichtige aanstaande gebeurtenis.” Vele Christenen, beminde parochianen, verdienen ook dat verwijt; want op onze dagen bijzonderlijk, zijn er weinigen te vinden die zich ernstig met deze vraag bekommeren: Quo vadis? – Waar gaat gij naartoe? Wij allen komen daarin min of meer te kort: wij weten dat wij naar de eeuwigheid gaan, en wij houden er ons niet mee bezig; wij weten dat die eeuwigheid gelukkig of ongelukkig zal zijn, en weinig of niet zijn wij bekommerd, om te weten hoe de onze zal wezen. Grote dwaling van onze kant! Geen vraag is immers van zó groot belang voor ons als deze: “waar gaan wij naartoe?” En om de zin en het antwoord daarvan goed te begrijpen, zullen wij gezamenlijk deze drie waarheden nopens de eeuwigheid onderzoeken:
- De mens is geschapen voor de eeuwigheid
- Hij staat aan de ingang der eeuwigheid
- Hij heeft het lot zijner eeuwigheid in handen
I. De mens is geschapen voor de eeuwigheid
1° Het is een punt van ons geloof dat God de beloner is van Goed en de straffer van het kwaad. Welnu, dit wordt niet altijd verwezenlijkt in dit tijdelijk leven; want door de dagelijkse ondervinding weten wij dat de ondeugd hier zeer dikwijls gehuldigd wordt en zegepraalt, terwijl men voor de deugd niets anders over heeft dan spotternij en laster. En daarom is het dat de Christen dagelijks zegt: “Ik geloof in het eeuwig leven”; daardoor verwacht hij een beter leven waar iedereen vergelding naar verdienste zal ontvangen; en zijn hoop zal niet verijdeld worden. Want er zal een tijd komen, volgens de belofte van Christus, dat de goeden van de kwaden zullen gescheiden worden en ibunti hi in supplicium aeternum, justi autem in vitam aeternam – de bozen zullen gaan tot de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen tot het eeuwig leven.
2° Daarenboven, wordt die waarheid van de eeuwigheid ons geleerd door de geschiedenis, sedert het begin van ’s mensen bestaan. In het begin der wereld, volgens een bijzondere schikking van Gods voorzienigheid, leefden de mensen buitengewoon lang; de H. Schrift gewaagt van de buitengewone lange levensloop van Adam en voegt er bij et mortuus est; en van Seth… et mortuus est; en van Mathusalem… et mortuus est, – en hij is gestorven. De geslachten hebben elkaar opgevolgd en zijn verdwenen, terwijl de jongeren, volgens het woord van een groot schrijver, de ouderen vooruitdrongen, ten einde hun plaats met geweld in te nemen. Met bliksemsnelle vaart zijn de tijden voorbijgevlogen, allen meerukkend naar hun eeuwigheid.

En wat gedacht moeten wij ons vormen van die eeuwigheid? Hier op de wereld, leven wij in de tijd; die tijd verandert standvastig en kan tot vele kleinere of grotere delen beperkt worden: men spreekt hier van eeuwen, jaren, maanden, dagen, uren en van ogenblikken. Maar in de eeuwigheid is niets van die tijdsberekening te vinden: zij is oneindig; en vermenigvuldigt zoveel als gij wilt, jaren en eeuwen, uw getal, hoe groot ook, zal nooit het minste deel van de eeuwigheid kunnen uitdrukken. Zij is altijd dezelfde, en nooit zal daar de kleinste verandering plaatshebben. En om u dat klaarder voor ogen te stellen: moest daar een uurwerk zijn, het zou maar één wijzer hebben die altijd hetzelfde uur zou aanduiden: “eeuwigheid” en zo onverpoosd dezelfde klop zou slaan “altijd, nooit”.
Doch er is geen verandering van tijd in de eeuwigheid, er is een hemelsbreed verschil van toestand, in de welke de mens zich daar zullen bevinden. De eeuwigheid immers is gelukkig of ongelukkig: gelukkig voor de enen, en zo wordt zij met recht het eeuwig leven genoemd, een dag zonder nacht, een leven zonder dood; ongelukkig voor de anderen, ’t is te zeggen een eeuwigdurende nacht, zonder de minste morgenschemer. Welnu, tot welke van beide moeten wij, vroeg of laat, noodzakelijk komen? Gelijk onze voorouders, zo zullen wij in de één of in de andere aanlanden; daar zullen ook komen diegenen die na ons op de wereld zullen verschijnen, tot wanneer de Engel op de laatste dag uitroepen zal: tempus non erit amplius – er zal geen tijd meer zijn, maar de onveranderlijke eeuwigheid. En voor iedereen, in het bijzonder, is die tijd niet ver verwijderd.
II. De mens immers staat aan de ingang der eeuwigheid.
Gij meent nog veel tijd te hebben, vooraleer de eeuwigheid in te treden? Gij steunt u, gij roemt u op uw lichaamskrachten, op uw gezondheid, op uw bloeiende jeugd? Maar gij bedriegt u; voor u ook kan de deur van de eeuwigheid alle dagen opengaan, van die eeuwigheid waaruit geen wederkeren is. Sterft men immers niet in alle ouderdom, op alle ogenblikken? Er zijn er die van de schoot hunner moeder in de schoot der aarde worden nedergelegd; anderen die een gezegende ouderdom bereiken; maar allen toch komen eens aan het einde hunner dagen, aan hun eeuwigheid.
Hoe uitzinnig handelen wij dus niet, met weinig of nooit op die gewichtige waarheid te denken? Meent gij, zondaar, dat gij altijd zult blijven leven, of denkt gij misschien dat het u zeer gemakkelijk zal zijn den Hemel binnen te treden? Gij bedriegt u grotelijks; want het Rijk der hemelen lijdt geweld, en alle dagen, alle ogenblikken zelfs, kan de dood u overvallen. Wees dus op uw hoede; luister naar de vermaning van de zaligmaker, die zegt: Indien de huisvader wist op wat uur de dief zou komen, hij zou voorzeker waken en niet toelaten dat zijn huis werd doorgegraven. Ook gij, voegt Hij daarbij, weest bereid, want de Zoon des mensen zal komen op een uur waarop gij het niet verwacht. Ja, de dood zal komen gelijk een dief in de nacht en gij weet hoegenaamd niet hoe of wanneer gij zult sterven. Morgen kunt gij in de eeuwigheid zijn; morgen, en gerust leeft gij in uw zonden voort. Gij hebt misschien Pasen laten voorbijgaan, zonder uw plichten te kwijten; gij verzuimt dikwijls de H. Mis; gij lastert God, en leeft in onzuiverheid; uw geweten verwijt u uw schandig leven, maar gij verdooft de stem der gratie, gij verwerpt het gedacht der dood, dewijl gij rekent op uw gezondheid, op uw ouderdom, om u later… later te bekeren. Ach! Zwicht u van later te moeten zeggen: “Het is te laat voor mij, nu ben ik in de eeuwigheid.”
III. De mens heeft het lot zijner eeuwigheid in handen.
Zolang wij leven, beminde parochianen, kunnen wij de ongelukkige eeuwigheid ontgaan en ons de gelukkige verzekeren; het is immers hier op de wereld de tijd der bereiding. Dat leert ons de H. Schrift op verschillende wijzen. Deze tijd is ons gegeven om te werken voor onze eeuwigheid: “de tijd is het zaad der eeuwigheid; tempus est semen aeternitatis“; wat wij hier zullen gezaaid hebben door onze goede werken, zullen wij maaien in de eeuwigheid. In deze tijd, in dit lieven, moeten wij handel drijven: Negotiamini, dum venio, zegt Christis aan zijn dienaren: Drijft handel, en doet schatten op voor de Hemel, terwijl Ik heen ga.
Wenden wij onze ogen naar de Hemel en aanschouwen wij het geluk, de vreugde en de glorie der heiligen, in gezelschap van de Zaligmaker, van zijn Heilige Moeder en van de koren der Engelen: dàt is de vrucht, de beloning van hun goed leven. Aanschouwen wij de Hel, waarin de verdoemden door de pijnen en de wanhoop worden gefolterd; horen wij hun klachten terwijl zij uitroepen: Nos insensati…, erravimus a via veritatis – Wij uitzinnigen, wij zijn afgedwaald van de weg der waarheid; en nu is het te laat! Dàt is de vrucht, de straf van hun slecht leven.
Kiezen wij nu, beminde parochianen, en terwijl het nog tijd is, laat ons de eeuwigheid verzekeren door het vluchten der zonden en het beoefenen der deugden. Stellen wij ons onder de bescherming van de H. Jozef en van onze Moeder Maria, want van haar heeft men met waarheid kunnen getuigen dat niemand, zelfs niet de grootste zondaar, die tot haar zijn toevlucht heeft genomen, ooit zal verloren gaan. Amen.
Uit: Sermoenen van Kannunik d’Hoop, Pastoor-Deken van O.L.V. (St-Pieters) Gent; Verzameld en bewerkt door R. De Steur, onderpastoor van O.L.Vrouw (St. Pieters), Gent, A. Siffer, Drukker, 1900
Imprimatuur:
Wij geven volgaarn onze goedkeuring aan de grondige en stichtende sermoenen van wijlen de ieverigen en geleerden heer Deken Kannunik V. d’Hoop, en wij bevelen ze der geestelijkheid van ons bisdom ten zeerste aan.
Gent, 4 april 1900.
+ Antonius, Bisschop van Gent
Origineel gepubliceerd op Crux Ave Spes Unica
Ja, beste Michaël, eerst dank voor uw artikel.
De zovele wondermooie preken van de heer Deken Kannunik V. d’Hoop, die van onschatbare waarde zijn. En kijk hoe deze, nu eens te meer, in de wind worden geslagen.
Deze preek zou van de daken van ieder bisdom moeten geschreeuwd worden, tot vervelens toe. Maar, ja … maar, toen luisterde men nog naar goede preken, alhoewel deze preek ook laat uitschijnen dat de waarheden van het leven in de wind worden geplaatst en men zich met nutteloze onbenullige dingen van het leven bezighield, hoeveel meer zou dat nu dan het geval zijn, nu er zoveel duivels vermaak is bijgekomen?
Deze preek is een monument van waarheid, van barmhartigheid, van naastenliefde, van onuitsprekelijke waarheid, dat men zich iedere dag zou moeten voorlezen, voor zichzelf en voor anderen,
Hoeveel keren probeer ik deze waarheden op één of andere wijze aan mijn medemensen hier in mijn omgeving bij te brengen, maar het is als een stem die roept in de woestijn, en dan moet ik helaas ook met Jezus uitroepen: “Mijn ziel is bedroeft tot de dood toe.”
Deze preek van de Eerwaarde heer Deken Kannunik V. d’Hoop is gericht tot deze die naar zijn preken luisterden, of moeten we zeggen aanhoorden, want luisteren is aanhoren met aandachtigheid. Maar nu, komen zulke preken niet meer tot de oren van de ontelbare zondaars (die ik ook ben). De goede Bisschop + Antonius, Bisschop van Gent, heeft deze moedige prediker aangemoedigd. Wat een schrikwekkend contrast met de bisschop van Gent van het ogenblik, en anderen!
Het aanschouwen van de blinde overgrote massa die zich in deze tijden, in de modder van de wereld wentelt en afstevent naar de eeuwige afgrond, die zonder waardige leiders zijn om hen tegen te houden, is een nooit geziene gebeurtenis. Leiders, die er geen zijn en ware Judassen zijn in onvoorstelbare getallen.
Wat een smart voorJezus, wanneer Hij deze taferelen voor zich zag verwezenlijken in de Hof van Olijven!!!
Wat een smart! Een gewoon mens, indien het mogelijk was deze afschuw te doorgronden op dezelfde wijze zoals Jezus dat toen deed, zou zich de vraag stellen of het wel nog de moeite waard was om de afschuwelijke folteringen te ondergaan voor zo’n ondankbare massa.
En toch deed Hij het met alle liefde, omdat er nog hoop zou zijn dat de zondaar, tot op het laatste allerkleinste ogenblik van zijn leven op aarde, zich zou bekeren en gered worden. Ja, met de hakken over de sloot en vergeten wij niet het laatste van deze preek;
“Stellen wij ons onder de bescherming van de H. Jozef en van onze Moeder Maria, want van haar heeft men met waarheid kunnen getuigen dat niemand, zelfs niet de grootste zondaar, die tot haar zijn toevlucht heeft genomen, ooit zal verloren gaan. Amen.”
Laus tibi Christi +
Ave Maria +
Beste Michaël, dit is weer een zeer mooi en zeer verzorgd werkstuk van jouw hand zoals we je kennen.
Het is zeer Christelijk en ook Rooms Katholiek.
Toch getuigt het mooi opgehangen beeld niet van de eeuwige realiteit.
De eeuwigheid: “Zij is altijd dezelfde, en nooit zal daar de kleinste verandering plaatshebben.” ??
Sta me a.u.b. toe het beeld aan te vullen.
Hoe komt het toch dat men de eeuwigheid blijft voorstellen als een statisch bevroren beeld?
Ook de eeuwigheid is een en al leven, ijver, geestelijke ‘economie’, zorg om zielen op ontelbare planeten, en dat houdt zonder meer in dat daar ook zeer veel verandering is.
Wanneer men door Jezus aanvaardt wordt, eerder liefst ook door Petrus op aarde, dan komen de meeste zielen terecht in de laagste hemel, waar zij onderricht worden in geestelijke kennis. Kennis die zij zich op aarde eigenlijk ook al hadden kunnen toe-eigenen, want alle geestelijke kennis aangaande zuivere geestelijk liefde is op aarde veel intenser te leren dan in de hemel. Sommigen deden dat in-der-daad! Maar de meesten willen hier niet eens over horen.
De weinigen, die hun leven gaven om anderen te redden, gaan direct naar een hogere hemel alwaar zij dadelijk zonder bijkomend onderricht de arbeid kunnen verderzetten die zij op aarde reeds verrichtten, zij het op een veel bredere schaal en met assistentie van engelen en af en toe van Jezus persoonlijk.
De hemelse werkzaamheid begint hier op aarde en heeft niets van doen met een statische toekomst.
– Vassula, Lorber, Rulof.
Eric,
Wat zouden wij eigenlijk weten van lagere en hogere hemels ? Onzin van Lorber en soortgenoten ? Het deugt niet dat soort onzin hier onder de aandacht van welmenende katholieken te brengen. En dan zwijgen we nog over alle andere prietpraat door die heren ooit uitgekraamd.
AGSt.
In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen, anders zou Ik het u gezegd hebben, want Ik ga heen om u plaats te bereiden (Johannes 14:2)
– niet willen weten is wel zeer erg voor een Christen.
Aan de redactie..!!?
Mag de onderstaande reactie ook in dit actueel artikel staan omwille van een profetie over het 6e zegel in het jaar 1279 van een Italiaanse priester Werdin van Otranto: …
Dan zal een bevallige jongeman komen (de Mens-engel uit Openb.10) van het nageslacht van Pepijn en die zich in het buitenland bevindt, om de glorie van deze (Franse Paus) herder te aanschouwen.
Die Herder zal de jongeman op bewonderingswaardige manier op de troon van Frankrijk plaatse, die tot dan leeg was.
Hij zal hem kronen en zelf diens hulp inroepen voor zijn eigen regering. Zacharias 6:
Na enkele jaren zal deze ster (de Franse Paus, de voorlaatste paus) uitdoven en zal er algemene rouw heersen, want samen met haar zal, tegerlijkertijd, de zeventigjarige Arend afgelegd worden ..die zijn Adelaarsjong in de hoede zal laten van de eerste van de natie.
Het bovenstaande betreft 2 taferelen van gebeurtenissen in een “schilderij”, ook staat het door elkaar en niet op volgorde, ook valt de dood van de Paus niet samen met de zeventigjarige Arend die afgelegd wordt en daarom de volgende “exegese”…
De kroonprins moet eerst sterven aan de oude mens en daarom gaat zijn ziel eerst naar de hel, dan naar het vage-vuur en voor zijn werkzaamheid naar de hemel ..dit is niet visionair vandaar dat met de helletocht het eerste geheim van Medjugorje wordt vervuld omdat dat invloed heeft op zijn omgeving ..er zal verwoesting zijn.
Hij is dan 70 jaar ..die jaren moeten dus afgelegd worden letterlijk en daar moet hij aan ver-sterven opdat hij het Adelaarsjong kan worden de Phoenix en dat is over 4 jaar. Men kan sommige profetieën dus niet een op een lezen.
Nostradamus zegt aldus … Wanneer de bloedige het gezicht WEDER (dus 3 keer) heeft verloren,
Is de offering van het slachtoffer nabij.
De LEEUW bevat een VOORteken (zoals bij Vassula) en een vermoeden (inzicht) ..maar hij WORDT dan gedood voor de bruid. (De kerk volgens A.K.Emmerick maar ook voor zijn aanstaande vrouw). De koning priester mag getrouwd zijn als hij zich van alle huwelijkse sexualiteit in het huwelijk onthoudt ..vandaar die situatie van die Engel van bij A.K.Emm.
Dus alleen de Heilige Geest kan de oude zondemens doen sterven, dat kunnen wij niet zonder Godsgenade..en dan heb je natuurlijk ook nog de sacramenten..maar het bovenstaande is een inwijding.
Aan Benjamin Van Dyck
Het volgende komt van Agnes-Marie op 5-12-1999 ..Bron: Le Sourire de Marie November 2003 en daar wordt verwezen naar het boek van Marquis de la Franquerie en wat de Luitenant betreft de toekomstige Monarch ..dan zal Ik degene zenden die ik voor dit uur bestemd heb, zijn krachtige ijzeren hand op de hel zal hem de tanden doen knarsen ….hij zal dus een helletocht maken van 3 dagen en dat wil zeggen dat hij de daarbij horende angsten zal moeten doorstaan ..ook zuster Nativitas beschrijft in het kort zijn zeer angstige strijd tegen de duivels in de hel.
En hij zal Mij om vergeving vragen voor de misstappen van zijn land ..en dat is Nederland..ik spreek over hem en zeg dat hij de laatste zal zijn van zijn ras (zoals ook Johannes de Doper de laatste van zijn tijdperk was) ..want hij heeft als opdracht de zending te voltooien van zijn afstamming die altijd de vestiging van Mijn rijk van glorie is geweest. ..Door Mij en hem zal dit zijn ..deze zal opstaan, of hij het wil of niet, want Ik ben de Koning der koningen, wie zal mijn oproep weerstaan?
De gebeurtenissen van die beide Monarchen zijn vaak in een profetie gevat als 2 taferelen op een schilderij ..de samenhang is alleen die ziel bekend en mij en is hij in onze omgeving de hofnar van de Koning, als je begrijpt wat ik bedoel.
Ook de volgende uitspraak van onze geliefde Heer heeft zo zijn betekenis ..die Ik zal installeren op zijn tijd door Mijn bijzondere zalving en zal met HET de hele wereld en alle volkeren van de aarde meeslepen..(in het lot van het 6e zegel middels de speer van Christus die zijn hart -voor de mensheid- opende.
Niemand weet wie de uitgekozene is dan hijzelf en de omgeving die hem eerder als hof-nar ziet ..de dorpsgek.
En jij, waarom vond je het niet nodig te reageren? ..de visie van Hubert Luns en van al die anderen is, zijn beperkt, maar nu is het de tijd voor de uitkomst ..tijd voor verdere verdieping en meer helderheid, de tijd van versluiering is voorbij.
Zoals hij in onze omgeving spreekt zo schrijf ik maar wel beperkt.
Ook heb ik al vaker naar Vassula gewezen en de samenhang in deze vandaar het volgende..
De dag der gerechtigheid is aangebroken. Ik zie in het aanschijn van degene die door iedereen werd ontkend, de wereld bezwijken en instorten..(de helletocht als eerst->>1Samuel 2:6).
Een vrouw heeft hem gered, (zoals Jeanne d’Arc) een vrouw volgt hem. #Een dienaar van de Allerhoogste ondersteunt hem, deze dienaar werd onlangs met de Heilige olie gezalfd. God is met hen. Ziedaar uw Koning#.
Het #tussen# is een 2e tafereel in de profetie en bepaalt ook niet de volgorde waardoor men op het verkeerde been wordt gezet ..de juiste volg-orde is hier juist andersom, ook is hij meestal nog kroonprins en nog geen koning en is hij eerst de Maleachi 3:1 Bode de eindtijd Cyrus.
Dit is waar
Wetenschapper, systeemanalist en voormalig ‘above top secret’ undercover FBI-agent Stan Deyo beschrijft in zijn nieuwste boek ‘The Cosmic Conspiracy – Final Edition 2010’ (De Kosmische Samenzwering) tot in de kleinste details hoe de in de Bijbel voorzegde grote misleiding van de eindtijd zal bestaan uit de waarschijnlijk zeer nabij zijnde officiële wereldwijde onthulling van het bestaan van buitenaardse wezens (‘aliens’), die zullen beweren dat zij de eigenlijke ‘vaders’ of ‘scheppers’ van de mensheid zijn.
Deyo onthult in ‘The Consmic Conspiracy’ hoe uit een nauwkeurige hervertaling met de nieuwste kennis van slechts acht verzen uit het Bijbelboek Daniël onomstotelijk blijkt dat de aard van de komende meestermisleiding, aan wie het grootste deel van de mensheid -inclusief veel Christenen- ten prooi zal vallen, inderdaad afkomstig zal zijn van wezens die zich zullen presenteren als ‘buitenaards’ en wellicht zelfs als ‘God’, ‘Jezus’ of ‘goden’, maar in werkelijkheid hun oorsprong hebben in een andere dimensie en de letterlijke belichaming van de eveneens in de Bijbel genoemde ‘gevallen engelen’ zijn.
Het schijn dat voor al de bruine sterren erg in trek zijn in het vaticaan.
Aan edwin vissers,
Het staat letterlijk in Jesaja 2:18-22 ..de goden zijn de gevallen engelen en dat ze in de holen der aarde zitten, daar is genoeg informatie over te vinden op het internet.
Ook Jesaja 13:5 laat ons zien dat ze van de grenzen des hemels komen en zich vooral manifesteren in de drie duistere dagen die direct voorafgaan aan de Waarschuwing.. gezamenlijk het 6e zegel de dag des Heren..vers 8 …Openb.19:11 .. Zacharias 12:10 en 14 dat allen dus het 6e zegel betreffen
Beste Michaël, dat jij je helemaal inzet en dat met grote overgave doet, dat siert je.
Mag ik een kleine onjuistheid voorhouden:
Bovenaan, in punt 1. 1. schrijf je dat “God de beloner is van Goed”.
Sint Petrus Canisius maakt het duidelijk: Romeinen 2:6-7.
2:6. Hij zal ieder naar zijn werken vergelden.
2:7. Het eeuwig leven aan hen, die door volharding in het goede, naar glorie en eer en onsterfelijk streven.
God hoeft immers Zijn schepselen niet te belonen, door Zijn barmhartigheid leidt Hij ons terug naar de eeuwigheid, waar we vanwege de oorspronkelijkheid van Zijn scheppingsdaad vandaan komen.
Om het met andere woorden te zeggen: het lichaam is tijdelijk, de ziel moet tot leven komen waarna de innerlijke geest in de mens gewekt wordt want die innerlijke geest is in wezen een stukje –een eeuwige band– van God.
Het “Imprimatur” zelf al is de moeite.