De wetenschap als God?

Het sciëntisme kan men zo’n beetje als de religie van onze tijd beschouwen. Het gaat hier over het geloof in de wetenschap als enige betrouwbare kennisbron. Filosofische, theologische, ethische en esthetische kennis worden erdoor naar het rijk van de fabeltjes verwezen. Volgens deze visie zou alleen de wetenschap onze normatieve en existentiële vragen kunnen beantwoorden, al de rest zijn emoties en onderbuikgevoelens.

Atheïstisch filosoof Maarten Boudry stelde zichzelf ooit eens die vraag en gaf toen het verkeerde antwoord:

“[We] moeten ons steeds de vraag stellen: als wetenschap bepaalde problemen niet kan doorgronden, zijn er dan andere kenvormen die dat wél kunnen? Zijn er andere objectieve fundamenten voor moraliteit? Openbaring, dogma, de leunstoelmethode, de warme gloed van innerlijke zekerheid? Dan ben ik nog liever een sciëntist.”

Met deze uitspraak lijkt Boudry eerder zijn beperkte affiniteit met de natuurlijke theologie en de thomistische wijsbegeerte tentoon te spreiden, die op al die vragen een uitvoerig antwoord heeft, die niets met openbaring, dogma, de leunstoelmethode en de warme gloed van innerlijke zekerheid, te maken hebben. Ook het nieuwe atheïsme van een Boudry werd reeds uitvoerig weerlegd door een thomist, maar dit terzijde.

Scientisme: ofwel zelfweerleggend ofwel triviaal

Het probleem met het sciëntisme is dat het ofwel zelfweerleggend is ofwel triviaal. Dit hangt af van de manier waarop het begrip gedemarqueerd wordt. De meest grove vorm van sciëntisme wordt soms weleens door jan met de pet gebruikt tijdens een late discussie over het geloof op café. “Ja maar, ik geloof alleen wat de wetenschap zegt”, kan ons misschien op dat moment wat schele hoofdpijn bezorgen, maar eigenlijk hoeven we ons er niet heel erg druk over te maken. Filosoof Emanuel Rutten:

“De cruciale claims van het sciëntisme komen … neer op de claim dat alléén de wetenschap kennis levert. Het gaat hier dan bovendien om een modale claim: alléén de wetenschap kan ons kennis leveren.  Het probleem van deze karakterisering van sciëntisme is echter dat het op deze manier direct al onhoudbaar wordt en daardoor oninteressant. Er zijn immers vormen van kennis die evident niet het resultaat zijn van wetenschappelijk onderzoek, zoals weten waar je bent geboren, weten hoe je ouders heten, weten dat Brigitte op zoek is naar een nieuw huis, weten hoe het voelt om te lachen en weten hoe je moet autorijden of schaatsen. Wil sciëntisme dus niet op voorhand al volkomen onverdedigbaar zijn, dan moet ze haar aanspraak beperken tot bepaalde vormen van kennis.”

Een iets subtielere versie van het sciëntisme die niet onmiddellijk bij het grof vuil kan geplaatst worden, beperkt zich tot de empirische wetenschappen. Emanuel Rutten:

“Welnu, bedoelt de sciëntist alleen de fysica? Nee, dat zou te beperkt zijn. Sciëntisme vervalt zo namelijk in een onverdedigbare claim. De fysica levert immers zeker niet als enige inzicht in de processen en patronen die ten grondslag liggen aan onze ervaringswereld. Chemie, biologie en neurologie leveren dergelijke inzichten immers ook. En vooralsnog is er geen goede reden om te denken dat al deze inzichten restloos gereduceerd kunnen worden tot louter fysische uitspraken. Gaat het dan wellicht in meer brede zin over de natuurwetenschappen? Nee, dat is redelijkerwijs evenmin het geval. Ook sociale wetenschappen als psychologie, sociologie, geschiedenis en economie leiden immers tot bepaalde inzichten in de werking en structuur van de wereld. Zo leert de economie ons dat in een markt met volkomen concurrentie de vraagprijs stijgt indien bij gelijkblijvende consumentenvraag het aanbod van het product of de dienst in kwestie afneemt. En zolang er wederom geen voldoende overtuigende gronden zijn om te denken dat al dit soort inzichten kunnen worden gereduceerd tot de natuurwetenschappen, is een tot natuurwetenschap beperkt sciëntisme onhoudbaar. Nu zijn de tot dusver genoemde wetenschappelijke disciplines allen onderdeel van de empirische vakwetenschappen. Om een prima facie verdedigbare sciëntistische claim te krijgen, lijkt het er dus op dat we het bereik moeten verruimen tot de empirische vakwetenschappen. De claim van het sciëntisme wordt zo ten slotte dat alléén de empirische vakwetenschappen ons inzicht geven in de algemene werking en structuur van de wereld. Dit lijkt inderdaad een stelling die niet evident onwaar is en evenmin zo voor de hand liggend dat ze triviaal en daarmee oninteressant wordt.”

Het blijkt natuurlijk dat geen enkele definitie van het sciëntisme werkt. Het sciëntisme is fundamenteel zelfweerleggend of triviaal. Als ze het ene niet is, dan is ze het ander. Ofwel snijdt ze zichzelf af van de filosofie en wordt ze zelfweerleggend, ofwel doet ze dit niet en dan wordt ze triviaal.

Prof. Edward Feser:

“De bewering dat het sciëntisme waar is, is zelf geen wetenschappelijke claim, het is niet iets dat kan worden vastgesteld met behulp van wetenschappelijke methodes. Sterker nog, de bewering dat de wetenschap zelfs een rationele vorm van onderzoek is (laat staan de enige rationele vorm van onderzoek), is niet iets dat op een wetenschappelijke manier kan worden vastgesteld. Wetenschappelijk onderzoek berust namelijk zelf op een aantal filosofische veronderstellingen: ten eerste dat er een objectieve wereld buiten de geesten van de wetenschappers bestaat; dat deze wereld wordt beheerst door oorzakelijk verbonden wetmatigheden; dat het menselijk verstand deze wetmatigheden kan ontdekken en ze nauwkeurig kan beschrijven; enzovoort. Omdat de wetenschap deze dingen allemaal veronderstelt om te kunnen werken, kan ze deze niet pogen te rechtvaardigen, zonder in een cirkel te redeneren. En als ze zelfs niet de vaststelling kan maken dat ze zelf een betrouwbare manier van onderzoek is, dan kan ze al helemaal niet vast stellen dat ze de enige betrouwbare vorm van onderzoek is.”

Emanuel Ruttens argument tegen het sciëntisme:

“In mijn argumentatie speelt de filosofie een centrale rol. Filosofie behoort als academische discipline niet tot de empirische vakwetenschappen zoals fysica, biologie, psychologie en economie. Zo worden haar methoden niet gedomineerd door empirisch onderzoek, maar door conceptuele analyse, a priori intuïties, gedachten experimenten, fenomenologische reflectie en hermeneutiek. Volgens het sciëntisme levert de filosofie ons dus geen inzichten op in de algemene werking en structuur van de werkelijkheid. Maar is dit inderdaad zo? Ik zal in wat volgt beargumenteren dat de filosofie juist wel bepaalde inzichten geeft in de generieke processen en patronen die ten grondslag liggen aan de wereld van de verschijnselen. Dit doe ik door mij te richten op één bepaalde discipline binnen het filosofisch onderzoek, namelijk de metafysica. Ik zal betogen dat de metafysica als filosofische discipline ons wel degelijk genoemd inzicht geeft. Hieruit volgt dan dat er ook buiten het domein van de empirische vakwetenschappen praktijken zijn die ons dergelijk inzicht verschaffen, zodat sciëntisme moet worden verworpen. Het argument verloopt stapsgewijs als volgt:

  1. Alleen de empirische vakwetenschappen leveren ons inzicht in de algemene werking en structuur van de wereld (assumptie, voor reductio),
  1. Metafysica behoort als filosofische discipline niet tot de empirische vakwetenschappen (premisse 1),
  1. Metafysica geeft ons inzicht in de algemene werking en structuur van de wereld (premisse 2),
  2. Het is niet zo dat alleen de empirische vakwetenschappen ons inzicht geven in de algemene werking van structuur van de wereld (uit 2 en 3),
  1. Sciëntisme is onhoudbaar (reductio, uit 1 en 4).

De hele kwestie spitst zich dus uiteindelijk toe op de metafysica. Indien zij ons inzicht geeft in de algemene werking en structuur van de wereld, dan faalt het sciëntisme. In dat geval heeft het bovendien geen zin om het sciëntisme te redden door het bereik van haar stelling uit de breiden tot de metafysica, en daarmee feitelijk tot de hele filosofie (waarin immers dezelfde methoden worden gehanteerd als in de metafysica). Door naast de empirische vakwetenschappen ook de filosofie te erkennen als bron van inzicht in de werking en structuur van de wereld, wordt de stelling van de sciëntist namelijk triviaal. Wie eveneens filosofie als bron van inzicht toelaat, ontkomt er immers niet aan om het gehele spectrum van de geesteswetenschappen als bron van inzicht te accepteren, zoals literatuurstudies, antropologie en theologie. In deze academische disciplines worden namelijk voor een groot deel dezelfde cognitieve methoden gebruikt als in de filosofie. Het gevolg is dat sciëntisme vervalt tot een oninteressante gemeenplaats omdat het bereik van zijn stelling zo feitelijk alle menselijke cognitieve methoden (i.e., empirische ervaring, mathematiek en logica, conceptuele analyse, fenomenologie, a priori intuïties, gedachten experimenten en hermeneutiek) omvat. Maar dan is het inderdaad triviaal dat alleen deze methoden ons inzicht geven in de algemene werking en structuur van de wereld. Andere cognitieve methoden om tot genoemde generieke inzichten in de werkelijkheid te komen, zijn immers niet voorhanden.”

Sciëntisme: gevaarlijk voor het morele leven

Naast het feit dat het sciëntisme alleen maar of zelfweerleggend of triviaal kan zijn, is het daarbovenop ook nog eens gevaarlijk voor het morele bewustzijn van de mens, omdat het metafysische uitspraken betekenisloos acht, en daardoor geen ruimte laat voor kritiek die het ethische oordeel biedt. Paus Johannes Paulus II:

“Een andere bedreiging waarmee rekening gehouden moet worden is het sciëntisme. Deze wijsgerige opvatting weigert de waarde van kennisvormen toe te geven, anders dan die van de positieve wetenschappen; en het verwijst godsdienstige, theologische, ethische en esthetische kennis naar het rijk van de pure fantasie. In het verleden maakte dezelfde gedachte opgang in het positivisme en neo-positivisme, die metafysische uitspraken betekenisloos achtten. De kritische kennisleer heeft deze opvatting in diskrediet gebracht, maar nu zien we haar herleven in de nieuwe vermomming van sciëntisme, dat waarden afdoet als louter producten van de emoties en dat kennis van het zijn verwerpt om de weg vrij te maken voor pure en eenvoudige feitelijkheid. Zo zou de wetenschap zich erop voorbereiden alle aspecten van het menselijk leven te beheersen door technologische vooruitgang. De niet te ontkennen triomf van het wetenschappelijk onderzoek en van de hedendaagse technologie hebben ertoe bijgedragen een sciëntistische visie te propageren die nu grenzeloos lijkt, gegeven zijn ingang in verschillende culturen en de radicale veranderingen die het heeft veroorzaakt.

Helaas, zo moet men vaststellen, verwijst het sciëntisme alles wat te maken heeft met de kwestie van de zin van het leven naar het rijk van het irrationele of imaginaire. Niet minder teleurstellend is de wijze waarop het de andere grote problemen van de wijsbegeerte benadert, die, als ze al niet genegeerd worden, onderworpen worden aan analyses die gebaseerd zijn op oppervlakkige analogieën, zonder enige rationele grondslag. Dit leidt tot de verarming van het menselijk denken, dat zich niet langer bezighoudt met de eschatologische problemen die de mens, als animal rationale, constant heeft opgeworpen vanaf het begin van de tijd. En aangezien zij geen ruimte laat voor kritiek die het ethische oordeel biedt, is de sciëntistische mentaliteit erin geslaagd velen te laten denken dat als iets technisch mogelijk is, het daarom ook moreel toelaatbaar is.”[Fides et Ratio, s.88]

Bronnen:

Emanuel Rutten, Scientisme en metafysica, VU Amsterdam

Edward Feser, Blinded by Scientism, Public Discourse

Fides et Ratio, s.88

Auteur:Albrecht Yorck

"Mit dem Geiste der Zeit befinde ich mich in vollsten Widerspruch, weil sie erfüllt ist von der Missachtung des Denkens." Albert Schweitzer "To sin by silence when they should protest, makes cowards of men." Abraham Lincoln "The modern world will not be punished. It is the punishment." Nicolás Gómez Dávila

2 commentaren op “De wetenschap als God?

  1. Weer een zeer goed artikel. Er is een duidelijke normvervaging. Vroeger bepaalde God alles.Maar toen kwam de Franse filosoof Descartes en die zette de mens centraal. Toen kwam de Duitse filosoof Kant en die zei dat God verscholen zit in de ethiek en toen kwam Nietzsche en die verklaarde dat wij God hadden vermoord en dat zo God dood was. Toen kwam Foucault en die zei dat de mens dood was . En tot slot verklaarde Roland Barthes de auteur zelf dood en wat bleef over? De mens die plotseling ook zonder betekenis is en zijn heil is gaan zoeken in de wetenschap die ook niet absoluut is !!!

  2. Nog twee grote ridders die sciëntisme vernietigende slagen toebrengen zijn Jakob Lorber en Jozef Rulof.

    Eigenlijk hoort daar ook de protestant Emanuel Swedenborg bij. Een probleem bij deze man is dat hij, een beetje zoals Godfried Bomans, dikwijls erg slordig is en dan in een soort modernisme vervalt.

    Voor zover ik weet is Swedenborg de eerste die beschreef dat om een vliegend tuig in de lucht te krijgen men een bijzondere aandrijvende kracht nodig heeft – een motor. Maar zijn technische inzichten komen voort uit een diepe mystieke beleving.

Er is geen mogelijkheid (meer) om commentaar te geven op dit nieuwsbericht